Een leerkracht heeft een mand met appels die hij wil verdelen onder zijn klas. Als hij bvb 11 appels heeft en 5 leerlingen, dan krijgt elke leerling 2 appels, en blijft er 1 appel in de mand.
Schrijf een functie
appels_verdelen(leerlingen, appels)
die 2 gehele getallen leerlingen
en appels
als parameters neemt. De functie berekent hoeveel appels elke leerling krijgt, én hoeveel appels er in de mand overblijven. De functie returnt een antwoordzin met die informatie in (zie voorbeelden).
print(appels_verdelen(6, 50))
'Elke leerling krijgt 8 appels. Er blijven 2 appels over in de mand.'
print(appels_verdelen(13, 785))
'Elke leerling krijgt 60 appels. Er blijven 5 appels over in de mand.'