Je hebt ondertussen geleerd hoe je een gebruiker invoer kan laten doen en hoe je deze terug kunt uitvoeren naar het scherm. Maar we willen natuurlijk nog iets doen met deze invoer (bijvoorbeeld optellen of een andere formule op toepassen).

Vooraleer we hieraan beginnen is het belangrijk om te weten dat er verschillende soorten invoer zijn. Tot nu toe heb je enkel het input( ) commando gebruikt.

Je hebt 3 soorten invoer: woorden, gehele getallen en decimale getallen. In de programmeertalen spreken we dan van:


Bekijk even deze video (met geluid):


Een naam (zoals bij de vorige oefening) is dus een string.
Met woorden kan je echter geen berekeningen maken.
Daarom moet je goed opletten of je variabele wel de juiste soort is. (leren we in het volgende hoofdstuk)

Opgelet: voor een decimaal getal maak je gebruik van een punt in plaats van een komma. Dus: 12.5 (en niet 12,5)

Als je het input ( ) commando gebruikt, zal de invoer onthouden worden als een woord. Tot nu toe heb je dit nog niet gemerkt want we hebben nog een berekeningen gemaakt met onze invoer.


Hieronder staan de drie soorten invoer:
  • woord = input ( )
  • geheel getal = int (input ( ) )
  • decimaal getal = float (input ( ) )
Je merkt dat er bij cijfers 'int' of 'float' voor de input komt te staan. Daarmee vorm je de invoer om naar een (geheel) getal.

Bijvoorbeeld: om een geheel getal in te laten vullen door de gebruiker en te onthouden, gebruik je deze regel:
Naam_variabele = int (input ("geef een geheel getal"))

let goed op het aantal ( ) . Voor elke ( moet er ook een ) zijn natuurlijk.

Waarom is er een verschil?
Dit heeft te maken de binaire taal (de taal met 0 en 1'en): een 3 als woord heeft niet dezelfde binaire code als een 3 als cijfer. Wij zien als mens 2x een 3 staan, maar de computer ziet hier dus wel een verschil in.

De opdracht:

We gaan voor deze opdracht twee soorten invoer combineren: een woord en een cijfer. Gebruik natuurlijk de juiste soort invoer!
Tip: denk bij de uitvoer aan de combinatie van tekst en variabelen: een komma tussen de onderdelen en een woord staat tussen " "
vb: print ("tekst", variabele1, "tekst", variabele2)


Invoer

Een regel die vraagt naar de naam van de gebruiker, gevolgd door een regel die naar de leeftijd vraagt

Uitvoer

Een regel die de volgende zin naar het scherm stuurt: naam is leeftijd jaar oud

Voorbeeld

Invoer:

Alex
40

Uitvoer:

Alex is 40 jaar oud