De meeste programma’s hebben één of andere vorm van logica. Bvb:
Hiervoor worden in programmeertalen if-statements gebruikt.
if statements zullen code uitvoeren als er voldaan is aan een bepaalde voorwaarde. Voor zo’n voorwaarde gebruikt men een datatype genaamd boolean. Een boolean is een datatype dat slechts 2 waarden kan aannemen: True
en False
. Enkele typische voorbeelden:
x = 5
naam = "Tom"
print(x > 5)
print(x >= 5)
print(naam == "Tom")
print(naam == "tom")
False
True
True
False
Merk op dat we voor gelijkheid tussen 2 zaken de operator ==
gebruiken. Dit omdat =
al gebruikt wordt om variabelen op te slaan.
betekenis | operator |
---|---|
gelijk aan | == |
niet gelijk aan | != |
kleiner dan | < |
kleiner dan of gelijk aan | <= |
groter dan | > |
groter dan of gelijk aan | >= |
naam = "Tom"
if naam == "Tom":
print("Dag Tom!")
Dag Tom!
We herkennen de volgende structuur:
if <boolean>:
<code>
Na het woord if volgt een boolean, en dan een dubbelpunt. Als de boolean True is, dan wordt de code op de volgende regels uitgevoerd, zolang die ingesprongen staat t.o.v. de if.
x = 11
if x < 10:
print("x is klein.")
else:
print("x is groot.")
x is groot.
In deze code is de boolean x < 10
False. De code
print("x is klein.")
wordt dus niet uitgevoerd.
Vervolgens komen we het keyword else tegen. De code na een else wordt énkel uitgevoerd als het if-statement niet uitgevoerd werd.
Het else statement is vaak overbodig als if statements in functies staan. Een voorbeeld:
def is_meerderjarig(leeftijd):
if leeftijd >= 18:
return True
return False
Als leeftijd >= 18 is, dan voert de functie de lijn
return True
uit. De functie stopt dan onmiddellijk, en voert de volgende lijn niet meer uit. Als de leeftijd < 18 is, dan wordt de lijn
return False
wél bereikt en uitgevoerd.
Het else-statement was hier dus overbodig.