Er bestaan verschillende manieren om de grootte van een hoek uit te drukken, wij gebruiken meestal het zestigtallige talstelsel. Een hoek wordt hierbij opgebouwd uit graden °, daarna minuten ‘ en seconden ‘’. Waarbij elke graad uit 60 minuten bestaat en elke minuut uit 60 seconden.
Een voorbeeld van een hoek in het zestigtallige stelsel is, 45° 28’ 30”, oftewel, 45 graden, 28 minuten en 30 seconden.

Je rekentoestel zal een hoek meestal in decimale graden uitdrukken, de vorige hoek wordt dan uitgedrukt als 45,475°. Dit komt ook perfect overeen want dit zou betekenen dat de hoek ongeveer 45,5° groot is. Je kan dit lezen als 45° en een halve graad, een halve graad is 30’ wat inderdaad ongeveer overeen komt 28’ 30”.
Schrijf een programma dat van een decimale hoek het gehele deel en de eerste 3 cijfers na de komma vraagt. Voor een hoek van 45,475° zal de gebruiker dus eerst 45 en daarna 475 intikken.
Voor de hoek 45,475° voert men 45 en 475 in. Daarna verschijnt er:
Dit komt overeen met 45 graden 28 minuten en 30 seconden.
Voor de hoek 61,5° voert men 61 en 500 in. Daarna verschijnt er:
Dit komt overeen met 61 graden 30 minuten en 0 seconden.
Voor de hoek 12,05° voert men 12 en 50 in. Daarna verschijnt er:
Dit komt overeen met 12 graden 3 minuten en 0 seconden.
Voor de hoek 25,755° voert men 25 en 755 in. Daarna verschijnt er:
Dit komt overeen met 25 graden 45 minuten en 18 seconden.