Opdracht

We programmeren een eenvoudig kassasysteem. Het programma vraagt aan de gebruiker wat de eenheidsprijs is van een product (in Euro’s met 2 cijfers na de komma (dus ook eurocents). Vervolgens geef je het aantal stuks in dat er van dat product gekocht wordt. Als derde input vraag je de korting die de klant krijgt. Dit is uitgedrukt in % waarvoor je een geheel getal vraagt van 0 t.e.m. 50 (0 <= korting <= 50). Met deze gegegens bereken je het totaalbedrag dat de klant moet betalen en drukt dit af als volgt:

Het totaalbedrag is xxx.xx euro. (waarbij xxx.xx het juiste bedrag is)

Tip:

Een korting van 40 (%) maakt dat je op een prijs van 100 euro slechts 60 euro moet betalen. Test uit dat je berekening klopt.

Vervolgens berekent het programma het minimaal aantal briefjes van 50 euro, 20 euro, 10 euro en 5 Euro en munten van 2 euro, 1 euro, 50 eurocent, 20 eurocent, 10 eurocent, 5 eurocent, 2 eurocent en 1 eurocent zodat deze samen het totale bedrag vormen. Laten we er vanuit gaan dat er nog steeds muntjes van 1 eurocent in de omloop zijn. De output moet er uitzien als volgt (op __ komt het juiste aantal):

Briefjes van 50 euro: __
Briefjes van 20 euro: __
Briefjes van 10 euro: __
Briefjes van 5 euro: __
Munten van 2 euro: __
Munten van 1 euro: __
Munten van 50 eurocent: __
Munten van 20 eurocent: __
Munten van 10 eurocent: __
Munten van 5 eurocent: __
Munten van 2 eurocent: __
Munten van 1 eurocent: __

Let op!

Python heeft soms last van afrondingsfouten, wat het resultaat en werking van je programma negatief kan beïnvloeden. Daarom gebruik je de functie round(getal, aantal cijfers na de komma) als je merkt dat je berekening kampt met dit fenomeen en dit probleem wilt omzeilen. In deze oefening komt dat neer bij berekeningen van euro-bedragen gebruik te maken van round(<jouw_berekening>,2).

Opmerking

Let op!

Geef betekenisvolle namen aan je variabelen en stel een goede vraagzin zodat het voor de gebruiker van je programma duidelijk is wat hij moet ingeven. Let ook op de Nederlandse spellingsregels (Een vraagzin begint met een hoofdletter en eindigt met : of ? gevolgd door een spatie!).

Voorbeeld:

Invoer

20.26
5
40

uitvoer

Het totaalbedrag is 60.78 euro.
Briefjes van 50 euro: 1  
Briefjes van 20 euro: 0  
Briefjes van 10 euro: 1  
Briefjes van 5 euro: 0  
Munten van 2 euro: 0  
Munten van 1 euro: 0  
Munten van 50 eurocent: 1  
Munten van 20 eurocent: 1  
Munten van 10 eurocent: 0  
Munten van 5 eurocent: 1  
Munten van 2 eurocent: 1  
Munten van 1 eurocent: 1