In deze oefening willen we nagaan of twee woordenboeken $$w_1$$ en $$w_2$$ consistent zijn. Hierbij definiƫren we $$w_1$$ en $$w_2$$ als consistent, indien voor elke sleutel die zowel in $$w_1$$ als in $$w_2$$ voorkomt, de bijhorende waarde identiek is. Voor sleutels die slechts in 1 van de 2 woordenboeken voorkomen hoeft dus niets gecontroleerd te worden.
Schrijf de functie consistent()
met twee argumenten, namelijk de woordenboeken waarvoor de consistentie dient nagegaan
te worden. Het resultaat van de functie is een nieuw woordenboek, waarin enkel de sleutels voorkomen die voor een consistentieprobleem
zorgen. De bijhorende waarde is een tuple, gevormd door de waarde uit het eerste argumentwoordenboek en de waarde uit het tweede argumentwoordenboek.
consistent({0:0, 1:1, 2:2, 3:3, 4:4},{1:1, 2:4, 3:3, 4:8, 5:10}) = {2:(2, 4), 4:(4, 8)}