Nu heb je al een aantal programma’s geschreven die een werkwoord kunnen vervoegen. In deze oefening gaan we het omgekeerde doen: een vervoegd werkwoord controleren.
Schrijf een programma dat een persoonsvorm + vervoegd werkwoord als input vraagt. Het programma zegt eerst of de vervoeging juist/fout is. Indien fout, dan geeft het programma de juiste vervoeging.
Je mag er in deze oefening vanuitgaan dat alle werkwoorden van het basistype ‘parler’ zijn.
Tip: Je kan een string splitsen met het commando .split()
zin = "twee woorden"
zingesplitst=zin.split()
woord1=zingesplitst[0]
woord2=zingesplitst[1]
Tip: Je zal goed moeten nadenken over hoe je de stam en de uitgang onderscheid van elkaar.
Invoer:
Je parles
Uitvoer:
fout
Je parle
Invoer:
Tu penses
Uitvoer:
juist