Wat is een variabele?
Een programma bestaat meestal uit drie onderdelen:
- invoer van gegevens (woorden en/of cijfers)
- daarmee een bewerking, formule of berekening maken
- het resultaat van deze berekening uitvoeren naar het scherm (met het print-commando, dit ken je al)
Bijvoorbeeld:
- invoer van twee cijfers
- de som berekenen van deze twee cijfers
- de som op het scherm laten verschijnen
Omdat je als programmeur van dit programma niet weet welke cijfers ingevoerd gaan worden (denk aan een rekenmachine) moet je deze aan de gebruiker van je programma vragen.
Deze cijfers moeten dan tijdelijk opgeslagen worden in het geheugen van de computer.
Voor dit hoofdstuk gaan we de invoer van een gebruiker even overslagen tot een later hoofdstuk. We gaan zelf een cijfer kiezen.
Van zodra je gegevens moet onthouden in geheugen van de computer (om deze later te kunnen gebruiken) maak je gebruik van één of meerdere
variabelen.
Met een variabele kan je gegevens tijdelijk opslagen in het geheugen van de computer.
Deze variabelen moet jij als programmeur wel nog eerst maken vooraleer je er iets kan in opslagen.
Waaraan moet een variabele voldoen?
- kies een unieke naam (liefst ook een logische naam)
- de naam mag niet beginnen met een cijfer (achteraan mag wel)
- geen spaties of speciale tekens (een _ mag wel)
- een = -teken staat tussen de naam en de waarde die erin opgeslagen wordt
vb: getal1 = 10
In bovenstaand voorbeeld hebben we een variabele gemaakt met als naam "getal1" en daar het cijfer 10 in gestopt. Vanaf dan heeft de computer die 10 opgeslagen in het geheugen.
Om deze "10" terug te vinden kan je dan gebruik maken van de naam "getal1".
In een volgend hoofdstuk ga je leren hoe je deze "10" kunt veranderen door de invoer van de gebruiker van je programma.
Voorbeeld 1
Om dit te verduidelijken staat hieronder de codetaal voor het programma van de som:
getal1 = 10
getal2 = 5
print (getal1+getal2)
Er worden eerst twee variabelen gemaakt met elk een waarde. Daarna tonen we de som van deze twee op het scherm met het print-commando.
Voorbeeld 2
Opmerking: je kan dit programma ook maken met een tussenstap:
getal1 = 10
getal2 = 5
som = getal1 + getal2
print (som)
In dit programma maken we weer eerst twee variabelen met een waarde, daarna maken we een variabele "som" waarin we de twee getallen optellen.
In de laatste regel zetten we de inhoud van de variabele som naar het scherm.
Opgelet: Voor dit onderdeel is er geen oefening. Klik hieronder op "Markeren als gelezen" om verder te gaan.