In Python gebruik je de volgende wiskundige operatoren om te rekenen met getallen of variabelen:
Operatoren | Python | Voorbeeld | Resultaat |
---|---|---|---|
Optellen | + | 3 + 5 | 8 |
Verschil maken | - | 9 - 12.5 | -3.5 |
Vermenigvuldigen | * | 4 * 7 | 28 |
Delen | / | 8 / 2 | 4.0 |
Geheel delen | // | 11 // 3 | 3 |
Modulo | % | 11 % 3 | 2 |
Machtsverheffing | ** | 2 ** 4 | 16 |
Let op, wanneer minstens één van de twee getallen (operandi) een float is, dan is het resultaat steeds een float. Bij de deling is het resultaat altijd een float.
De //-operator berekent de gehele deling van twee getallen. Een aantal voorbeelden:
8 // 5
→ 1
-8 // 5
→ -2
8 // -5
→ -2
-8 // -5
→ 1
8.25 // 5
→ 1.0
8 // 5.25
→ 1.0
De modulo-operator berekent de rest na de gehele deling. Zo is de rest van deling van 11 door 3 gelijk aan 2. Een aantal voorbeelden:
8 % 5
→ 3
-8 % 5
→ 2
8 % -5
→ -2
-8 % -5
→ -3
8.25 % 5
→ 3.25
8 % 5.25
→ 2.75
Rekenkundige bewerkingen kan je ook doen met variabelen wanneer het gegevenstype van hun waarden integer of float is. Een voorbeeld:
getal_1 = float(input("Geef een getal: "))
getal_2 = float(input("Geef een getal: "))
gemiddelde = (getal_1 + getal_2) / 2
De haakjesregel uit de wiskunde geldt ook bij het programmeren. Bovendien helpen haakjes de leesbaarheid van het progamma te verhogen.