De eerste gestandaardiseerde manier om karakters als binaire getallen voor te stellen in een computersysteem was de American Standard Code for Information Interchange of kortweg ASCII1, ontwikkeld in 1963.

De standaard ASCII-tabel bestaat uit de 94 zichtbare tekens (hoofdletters en kleine letters, cijfers, leestekens en enkele andere symbolen), de spatie, en 33 stuurcodes. Zo wordt bijvoorbeeld het karakter “A” voorgesteld door het getal 65, terwijl het getal 97 het karakter “a” voorstelt. De stuurcodes representeren geen zichtbare tekens, maar zijn opdrachten aan uitvoerapparaten of geven informatie over de gegevens die verstuurd worden.

Gelukkig moet je deze tabel niet van buiten kennen om te kunnen werken met de ASCII-voorstelling van karakters. Zoek in de API welke ingebouwde functies je hiervoor kan gebruiken.

Codering

Op basis van de ASCII tabel wordt volgende eenvoudige codering gevraagd:

Voorbeeld

De zin Dag Jan! geeft de ASCII-codes: 68 97 103 32 74 97 110 33

Aangevuld tot drie cijfers: 068 097 103 032 074 097 110 033

De codering is: 330011790470230301790860

Opdracht

Het hoofdprogrogramma leest één zin in, en schrijft de gecodeerde zin uit.

Tips

Hoe geraak ik aan de afzonderlijke karakters?

Gebruik de lus for ch in zin:

Hoe bepaal ik de ASCII-code van een teken?

Gebruik de functie ord.

Hoe kan ik vooraan een 0 toevoegen aan de ASCII-code?

Zet de ASCII-code eerst om naar een string, en plak er een “0” voor als de lengte niet gelijk is aan 3.

Hoe kan ik alle ASCII-codes in één zin stoppen?
  • Gebruik een hulpvariabele, die je voor de lus initialiseert op "".
  • Plak elke ASCII-code erbij met +
Hoe kan ik een string omdraaien?

Gebruik een slice [::-1].