Om een tekstbestand te lezen, moet je het bestand eerst openen, dan de inhoud lezen, en tenslotte het bestand sluiten.

Openen van een bestand met open()

Om een bestand te openen, gebruik je de open() functie.

De open() functie krijgt twee argumenten, waarvan de tweede optioneel is. Het eerste argument is de naam van het bestand. Als het bestand niet in de huidige directory staat, moet je het complete pad naar het bestand opgeven zodat Python het kan vinden. Het tweede argument is de “modus.” Deze geeft aan hoe Python het bestand moet behandelen. De default modus (die gebruikt wordt als er geen argument wordt opgegeven) is dat het bestand wordt geopend als tekstbestand, en er alleen uit het bestand gelezen mag worden. Ik zal later bediscussiëren hoe je andere modi opgeeft.

De open() functie retourneert een handle, die je gebruikt voor alle andere functionaliteiten.

In plaats van <handle> = open( <bestandsnaam> ), schrijven Python programmeurs vaak open( <bestandsnaam> ) as <handle>. De tweede manier is equivalent met de eerste. Ikzelf prefereer de eerste manier, omdat deze het dichtst ligt bij de manieren waarop andere programmeertalen het openen van bestanden afhandelen. De tweede methode heeft echter een klein voordeel, dat ik zal bespreken wanneer ik het heb over het sluiten van bestanden.

Lezen uit een bestand met read()

De eenvoudigste manier om de inhoud van een bestand te lezen is via de read() methode, zonder argumenten, via de handle. Dit levert een string die de complete inhoud van het bestand bevat.

Lezen uit een bestand verplaatst de pointer naar het teken dat volgt meteen na het laatste teken dat is gelezen. Dat betekent dat als je de read() methode aanroept, de pointer verplaatst wordt naar het einde van het bestand (meteen achter het laatste teken in het bestand). Als je dan read() een tweede keer aanroept, valt er niks meer te lezen, omdat er niks staat na de pointer. read() retourneert dan een lege string.

Sluiten van een bestand met close()

Om een bestand te sluiten gebruik je de close() methode met de handle. Daarna is de handle niet meer gerelateerd aan het bestand. Ieder bestand dat je opent, moet je op enig moment weer sluiten in je programma.

Een compleet programma dat een bestand opent, de inhoud leest, de inhoud toont, en het bestand weer sluit, is dus het volgende:

fp = open( "pc_rose.txt" )
print( fp.read() )
fp.close()

Als alles wat je met het bestand wilt doen, gedaan kan worden in een enkel blok code, dan kun je dat blok als volgt schrijven:

with open( <bestandsnaam> ) as <handle>:
    <acties>

Deze syntactische constructie heeft als voordeel dat het bestand automatisch gesloten wordt als het blok <acties> eindigt, dus je hoeft niet expliciet de close() methode aan te roepen. Deze constructie is typisch Python; je ziet hem niet in veel andere programmeertalen.

Tonen van de inhoud van een bestand

Nu ik de eerste paar functies en methodes voor bestandsmanipulatie heb geïntroduceerd, kan ik code schrijven die de inhoud van een bestand leest.

with open( "pc_rose.txt" ) as fp:
    buffer = fp.read()
print( buffer )

Deze code verkeert in de veronderstelling dat een bestand met de naam “pc_rose.txt” beschikbaar is in dezelfde directory als waar het programma staat. Als het bestand niet bestaat, krijg je een runtime error. Hoe je met zulke fouten om moet gaan wordt in het hoofdstuk over exceptions uitgelegd.

Wijzig in de code hierboven de bestandsnaam “pc_rose.txt” in een naam die niet bestaat. Bestudeer de fout die je krijgt als je het programma uitvoert.

Als je het bestand “pc_woodchuck.txt” hebt, wijzig dan de bestandsnaam in de code hierboven in die naam. Voer het programma uit en bestudeer de uitvoer.

Regels lezen met readline()

Om een tekstbestand regel voor regel te lezen, kun je de readline() methode gebruiken. Deze methode leest tekens uit het bestand, beginnend bij de pointer, tot aan en inclusief het volgende “newline” teken. Deze tekens worden als een string geretourneerd. Als je aan het einde van het bestand bent en je probeert een nieuwe regel te lezen, krijg je een lege string terug.

fp = open( "pc_rose.txt" )
while True:
    buffer = fp.readline()
    if buffer == "":
        break
    print( buffer )
fp.close()

Als je de code hierboven uitvoert, zul je zien dat er een lege regel wordt getoond tussen ieder van de regels die uit het bestand gelezen is. Waar komen die extra regels vandaan? Denk hierover na.

De extra regels zijn er omdat de readline() methode een string retourneert met de tekens die gelezen zijn, inclusief het newline teken. Dus als de buffer wordt afgedrukt, wordt ook het newline teken afgedrukt. En omdat de print() functie zelf ook naar een nieuwe regel gaat nadat hij is uitgevoerd, krijg je een lege regel te zien na iedere tekstregel die wordt afgedrukt.

Schrijf een programma dat regels leest uit “pc_rose.txt,” en alleen die regels toont die het woord "naam" bevatten.

Regels lezen met readlines()

Vergelijkbaar met de readline() methode is de readlines() methode. readlines() leest alle regels in een tekstbestand, en retourneert ze als een list van strings. De strings bevatten de newline tekens.

fp = open( "pc_rose.txt" )
buffer = fp.readlines()
for line in buffer:
    print( line, end="" )
fp.close()

Als je de code hierboven uitvoert, zie je niet de lege regels tussen de tekstregels. Dat komt omdat ik aan de aanroep van de print() functie het end="" argument heb toegevoegd, zodat print() niet zelf naar een nieuwe regel gaat na het afdrukken.

Wanneer gebruik je welke lees-methode?

De read() en de readlines() methodes lezen beide een bestand als geheel in. Dat is geen probleem voor relatief kleine bestanden, maar voor grote bestanden kan het gebeuren dat je onvoldoende geheugen beschikbaar hebt om de inhoud van de bestanden op een efficiënte manier vast te houden. In dit soort omstandigheden (of als je niet weet hoe groot een te lezen bestand is) moet je het tekstbestand regel voor regel lezen middels de readline() methode.

Het is vaak een goed idee om, gedurende het ontwikkelen van code, alleen de eerste paar regels van een tekstbestand te verwerken. Je beperkt dan de tijd die je programma nodig heeft om het bestand te verwerken, en je beperkt de hoeveelheid uitvoer die je moet bestuderen, wat debuggen vergemakkelijkt. Bijvoorbeeld, de code hieronder verwerkt slechts de eerste 5 regels van een bestand.

fp = open( "pc_jabberwocky.txt" )
teller = 0
while teller < 5:
    buffer = fp.readline()
    if buffer == "":
        break
    print( buffer, end="" )
    teller += 1
fp.close()

Als het programma klaar en foutvrij gemaakt is, kan ik de regeltellingen verwijderen en de loop wijzigen in while True, zodat het hele bestand verwerkt wordt.

Pas de code hierboven aan zodat je telt hoe vaak het woord “wauwelwok” (ongeacht gebruik van hoofd- of kleine letters) voorkomt in de eerste 5 regels. Druk alleen de telling af. Als het werkt, verwijder dan de regeltelling zodat je het programma uitvoert voor de tekst als geheel.