Een functie is een blok herbruikbare code dat een bepaalde actie uitvoert. Hij bestaat uit volgende onderdelen:
def functieNaam(parameter1,parameter2,...):
instructies
return resultaat
Iedere functie heeft een naam. Net als variabele namen, mogen functie namen alleen bestaan uit letters, cijfers, en underscores, en mogen ze niet starten met een cijfer. Vrijwel alle standaard Python functies bestaan alleen uit kleine letters. Gewoonlijk is de naam van een functie een korte beschrijving van wat de functie doet.
Sommige functies worden aangeroepen met parameters (“argumenten”), die meestal verplicht zijn. De parameters worden geplaatst tussen de haakjes die achter de functienaam staan. Als er meerdere parameters zijn, moet je er komma’s tussen zetten.
Als je een functie aanroept met verkeerde parameters, krijg je “runtime errors” (fouten tijdens de uitvoering van code). Bijvoorbeeld, beide regels in de volgende code leiden tot runtime errors.
x = pow( 3, "2" ) #pow(a,b) geeft a tot de b-de macht
y = int( "twee-en-een-half" )
Via instructies ga je met je parameters aan de slag om tot een resultaat te komen. Een eenvoudig voorbeeld is een som.
def som(getal1,getal2):
som=getal1+getal2
return som
Een functie heeft vaak een returnwaarde. Als een functie een waarde retourneert, kun je die in je code gebruiken. In onderstaande code zal de functie de som van 2 getallen teruggeven.
def som(getal1,getal2):
som=getal1+getal2
return som
Niet alle functies retourneren een waarde. Bijvoorbeeld, print()
geeft
geen waarde terug, maar geeft zijn parameter weer in de Python Shell.