Om te controleren of een bitpatroon correct doorgegeven werd, wordt soms gebruik gemaakt van een pariteitsbit. Hierbij wordt een 1 of een 0 toegevoegd aan het originele bitpatroon, zodanig dat het aantal 1-bits in het patroon steeds even is. Indien men dan een bitpatroon ontmoet met een oneven aantal 1-en, dan weet men dat er ergens iets misgelopen is.
Schrijf een programma dat een bitpatroon met de juiste bit aanvult. Het originele bitpatroon wordt ingelezen als geheel getal dat enkel uit 1'en en 0'en bestaat, en dat start met een 1. Het resultaat is opnieuw een geheel getal, aangevuld met een 1 of een 0.

Invoer

Een natuurlijk getal, enkel bestaand uit de cijfers 0 en 1, startend met een 1.

Uitvoer

Het originele natuurlijke getal, aangevuld met een 0 of 1, zodat het aantal 1'en even is.

Voorbeeld

Invoer:

1010

Uitvoer:

10100