Tijdelijk opslagen van gegevens

Een programma bestaat meestal uit drie onderdelen:

1. invoer van gegevens (woorden en/of cijfers)
2. daarmee een bewerking, formule of berekening maken (gaan we later leren)
3. het resultaat van deze berekening uitvoeren naar het scherm (met het print-commando, dit ken je al van het vorige hoofdstuk)

Bijvoorbeeld: een eenvoudige rekenmachine die twee getallen optelt:

1. invoer van twee cijfers
2. de som berekenen van deze twee cijfers
3. de som op het scherm laten verschijnen

Van zodra je gegevens moet onthouden in geheugen van de computer (om deze later te kunnen gebruiken) maak je gebruik van één of meerdere variabelen.

Met een variabele kan je gegevens tijdelijk opslagen in het geheugen van de computer.
Om een variabele te kunnen gebruiken moet je die eerst "maken":

-> typ hieronder bij "indienen" volgende regel (spaties tussen de = maken niets uit trouwens):

        Getal1 = 10

• Getal1 is nu je variabele, de computer zal dan in zijn geheugen een plekje voorzien om iets in te onthouden en zal dit de naam "Getal1" geven om later de inhoud ervan terug te vinden. Denk eraan dat Python hoofdletter gevoelig is. "Getal1" en "getal1" zijn twee verschillende variabelen.
  
• Het =-teken geeft aan dat je iets in deze variabele gaat onthouden
• 10 is dan de waarde die in het geheugen onthouden zal worden.

-> Zet daaronder het print-commando:
        print()

-> typ tussen de haakjes de naam van de variabele. In dit voorbeeld is dat Getal1. LET OP: gebruik hier geen aanhalingstekens " ", we willen niet het woord Getal1 printen, maar wel de inhoud van de variabele. De tekst mag dus niet groen kleuren.

print(Getal1)

Dit heb je dus nu staan:
        Getal1 = 10
        print (Getal1)

Druk dan op de uitvoeren knop (de oranje play knop)