Een tupel is ook een geordend datatype dat meerdere elementen kan bevatten van een ander datatype. Dit datatype wordt gedefinieerd met behulp van ( )
en kommas tussen de elementen. Via len()
bepaal je de lengte van de tupel.
tupel = ( -5, 6, 8 )
print( tupel )
print( type( tupel ) )
print( len( tupel ) )
Hier zie je een lijst met drie elementen, telkens van het datatype int
. Je kan de elementen apart raadplegen met behulp van de rangnummers. Deze rangnummers beginnen echter vanaf 0!
tupel = ( -5, 6, 8 )
print( tupel[0] )
print( tupel[1] )
print( tupel[2] )
Tupels worden vooral gebruikt om met coördinaten te werken.
A = ( 1, 3)
print( 'Punt A heeft x-coördinaat', A[0], 'en y-coördinaat', A[1] )
De (Euclidische) afstand \(d\) van de oorsprong tot een punt \(P(x,y)\) wordt gegeven door de volgende formule:
\[d = \sqrt{x^2+y^2}\]Schrijf een functie afstand( coordinaat )
die de afstand van een bepaalde coördinaat tot de oorsprong berekent en deze waarde op het scherm afdrukt. Rond af op 2 cijfers.
>>> afstand( (3,4) )
5