Een leerkracht wil de klas in groepjes van 3 leerlingen verdelen. Als er dan nog leerlingen over zijn, moeten deze bij een groepje van 3 aansluiten en zo een groepje van 4 leerlingen vormen. Schrijf een programma dat het aantal leerlingen in de klas vraagt aan de gebruiker. Het programma berekent dan hoeveel groepjes van 3 leerlingen en hoeveel groepjes van 4 er gemaakt worden. Dit wordt in een antwoordzin afgedrukt. Lees de voorbeelden voor die antwoordzin.
Je programma moet enkel werken voor aantal leerlingen van minstens 3.
Invoer :
20
Uitvoer :
Er worden 6 groepjes gevormd : 4 groepjes van 3 leerlingen en 2 groepjes van 4 leerlingen.
Invoer :
27
Uitvoer :
Er worden 9 groepjes gevormd : 9 groepjes van 3 leerlingen en 0 groepjes van 4 leerlingen.