Python biedt basis functies, waarvan ik er een aantal hierboven
besproken heb. Naast die basis functies biedt Python ook een groot
aantal zogeheten “modules,” waarin zich vele nuttige functies bevinden.
Om de functies van een module te gebruiken in een programma, moet je de
juiste module importeren door boven in je programma
import <modulenaam>
op te nemen. Je kunt dan alle functies die in de
betreffende module staan in je programma gebruiken, maar je moet de
functie-aanroepen vooraf laten gaan door de naam van de module en een
punt. Bijvoorbeeld, om de functie sqrt()
uit de math
module (die de
wortel van een getal trekt) te gebruiken, roep je math.sqrt()
aan
nadat je math
geïmporteerd hebt.
Als alternatief kun je ook specifieke functies vanuit een module importeren, via:
from <module> import <functie1>, <functie2>, <functie3>, …
Het voordeel van een dergelijke manier van functies importeren is dat je in je code niet de naam van de module voor de functie-aanroep hoeft te zetten.
Bijvoorbeeld:
import math
print( math.sqrt( 4 ) )
is equivalent aan:
from math import sqrt
print( sqrt( 4 ) )
Als je een functie onder een andere naam in je programma wilt gebruiken,
kun je dat doen middels het gereserveerde woord as
. Dit kan zinvol
zijn als je meerdere modules gebruikt waarin toevallig functies
voorkomen die dezelfde naam hebben.
from math import sqrt as squareroot
print( squareroot( 4 ) )
Ik bespreek nu een aantal functies uit twee veelgebruikte standaard modules, en een aantal functies die in een module staan die ik voor dit boek gebouwd heb (in het hoofdstuk met als titel “functies” leg ik uit hoe je je eigen modules kunt maken). Er zijn veel meer standaard modules naast de modules die ik hieronder noem, en sommige ervan komen later nog aan de orde. Andere zul je zelf moeten opzoeken als je ze nodig hebt. Je mag er echter van uitgaan dat voor ieder min-of-meer-algemeen probleem dat je wilt oplossen, er iemand is geweest die er een module voor ontwikkeld heeft die het eenvoudig of zelfs triviaal maakt om het probleem op te lossen. Dus in de praktijk geldt: ga niet meteen zelf coderen, maar zoek eerst even uit of je niet gebruik kunt maken van de moeite die iemand anders gedaan heeft.
math
De math
module bevat een aantal nuttige wiskundige functies. Deze
functies zijn meestal zeer efficiënt, en retourneren meestal een float.
Ik noem hier een klein aantal van de functies; als je er meer wilt
kennen kun je ze opzoeken in de Python referentie):
exp()
krijgt één numerieke parameter en retourneert \(e\) tot de
macht van die parameter. Als je niet weet wat \(e\) is: \(e\) is een
speciaal getal met veel interessante eigenschappen, en wordt veel
gebruikt in natuurkunde, wiskunde, en statistiek.
log()
krijgt één numerieke parameter en retourneert het natuurlijk
logaritme van die parameter. Het natuurlijk logaritme is de waarde
die de parameter als uitkomst heeft als je \(e\) verheft tot deze
waarde. Net als \(e\) heeft het natuurlijk logaritme toepassingen in
natuurkunde, wiskunde, en statistiek.
log10()
krijgt één numerieke parameter en retourneert het
logaritme met 10 als basis van de parameter.
sqrt()
krijgt één numerieke parameter en retourneert de
vierkantswortel van die parameter.
Bijvoorbeeld:
from math import exp, log
print( "De waarde van e is bij benadering", exp( 1 ) )
e_sqr = exp( 2 )
print( "e kwadraat is", e_sqr, "wat betekent" )
print( "dat log(", e_sqr, ") gelijk is aan", log( e_sqr ) )
random
De random
module bevat functies die pseudo-toevalsgetallen genereren.
Ik zeg “pseudo-toevalsgetallen” en niet “toevalsgetallen,” aangezien het
onmogelijk is voor digitale computers om echt toevalsgetallen te
genereren. Maar voor alle toepassingen mag je ervan uitgaan dat deze
module toevalsgetallen genereert.
random()
krijgt geen parameters, en retourneert een toevalsgetal
als een float binnen het bereik \([0,1)\), dat wil zeggen een bereik
tussen nul en 1, waarbij 0.0 wel meedoet maar 1.0 niet.
randint()
krijgt twee parameters, beide integers, waarbij de
eerste kleiner dan of gelijk aan de tweede moet zijn. Het
retourneert een toevalsgetal dat een integer is dat ligt binnen het
bereik dat begrensd wordt door deze twee parameters, inclusief beide
parameters. Bijvoorbeeld, randint(2,5)
retourneert 2, 3, 4, of 5,
elk met een gelijke kans.
seed()
initialiseert de toevalsgetal generator van Python. Als je
een lijst van toevalsgetallen wilt hebben die iedere keer hetzelfde
is voor je programma, kun je dat voor elkaar krijgen door aan het
begin van je programma seed()
aan te roepen met een vast getal,
bijvoorbeeld 0. Dit kan nuttig zijn bij het testen van je programma.
Als je de generator weer echt toevallige getallen wilt laten
genereren op een later punt in je programma, kun je seed()
nogmaals aanroepen zonder parameter.
For example:
from random import random, randint, seed
seed()
print( "Een toevalsgetal tussen 1 en 10 is", randint( 1, 10 ) )
print( "Een ander is", randint( 1, 10 ) )
seed( 0 )
print( "3 toevalsgetallen zijn:", random(), random(), random() )
seed( 0 )
print( "Dezelfde 3 zijn:", random(), random(), random() )
pcinput
pcinput
is een module die ik voor dit boek geschreven heb. Je kunt hem gemakkelijk zelf maken (of eenvoudigweg downloaden via
http://www.spronck.net/pythonbook1). De module bevat vier handige
functies, die de gebruiker op een veilige manier om specifieke input
vragen. De functies zijn de volgende:
getInteger()
krijgt één string parameter, de prompt, en vraagt de
gebruiker via die prompt om een integer in te geven. Als de
gebruiker iets ingeeft wat geen integer is, wordt gevraagd de input
opnieuw in te geven. De functie eindigt pas als de gebruiker een
correcte integer heeft ingegeven, en de functie retourneert dan de
ingegeven waarde als een integer.
getFloat()
krijgt één string parameter, de prompt, en vraagt de
gebruiker via die prompt om een float in te geven. Als de gebruiker
iets ingeeft wat geen float is, wordt gevraagd de input opnieuw in
te geven. De functie eindigt pas als de gebruiker een correcte float
heeft ingegeven, en de functie retourneert dan de ingegeven waarde
als een float.
getString()
krijgt één string parameter, de prompt, en vraagt de
gebruiker via die prompt om een string in te geven. Alles wat de
gebruiker ingeeft wordt als correct beschouwd. De functie
retourneert de ingegeven waarde, waarbij spaties voor en na de
ingegeven tekst verwijderd zijn.
getLetter()
krijgt één string parameter, de prompt, en vraagt de
gebruiker via die prompt om één letter in te geven. Alleen letters
van het alfabet zijn acceptabel. Pas als de gebruiker precies één
letter heeft ingegeven eindigt de functie, en de letter wordt dan
als een hoofdletter geretourneerd.
Deze functies helpen je dus om code te schrijven die de gebruiker vraagt om input met een specifiek data type te verstrekken, omdat ze garanderen dat het programma inderdaad iets binnenkrijgt dat van het gevraagde data type is. De code geeft geen runtime error als de gebruiker iets anders ingeeft. De functies zijn niet erg netjes, omdat ze foutmeldingen geven in het Nederlands als iets fouts ingegeven wordt. Dat betekent dat je deze functies niet moet gebruiken als je een Engelstalig programma schrijft (daar heb ik een andere versie van de module voor), maar om Python te leren zijn deze functies afdoende.
Creëer of download de pcinput
module, zorg dat hij staat in de folder
waar je je programma’s schrijft, en maak dan een Python programma met
onderstaande code. Voer het programma uit en test het door iets in te
geven wat geen integer is.
from pcinput import getInteger
num1 = getInteger( "Geef een geheel getal: " )
num2 = getInteger( "Geef een ander geheel getal: " )
print( num1, "+", num2, "=", num1 + num2 )
Vraag de gebruiker om een string in te geven. Gebruik dan die string als prompt om de gebruiker te vragen een float in te geven.
Opmerking
Ik leg niet uit hoe
pcinput
werkt, omdat ik er concepten voor gebruik die pas in hoofdstukover exceptions aan bod komen. Je zult later leren hoe je zelf dit soort functies kunt maken. Je hoeft je vooralsnog niet druk te maken over hoe ze werken, je hoeft ze alleen maar te gebruiken. Dat is de houding die je tegenover de meeste standaardfuncties moet hebben: zolang je maar weet wat ze doen, welke parameters ze nodig hebben, en wat ze retourneren, heeft het geen zin na te denken over hoe ze werken.