Functies hebben een hoop voordelen. Ze maken het leven van een programmeur een stuk gemakkelijker en overzichtelijker.
Dankzij functies kan je een groot probleem opsplitsen in kleinere deelproblemen. Die deelproblemen kan je oplossen met behulp van hulpfuncties. Je kan daarna die (hulp)functies samenvoegen in een nieuwe functie om het grotere probleem op te lossen. Op die manier kan je een probleem op een overzichtelijke en systematische manier oplossen.
🧐 Wist je dat…
… deze tactiek al bij de Romeinen gekend was? Namelijk het opsplitsen van een probleem in verschillende deelproblemen die onafhankelijk van elkaar en onafhankelijk van het grotere probleem opgelost kunnen worden. Dit stond gekend als Divide et Impera, oftewel Verdeel en Heers.
Je kan een stuk code implementeren in een functie en die code op meerdere plaatsen hergebruiken door de functie op te roepen (te gebruiken). Je moet de code niet telkens kopiëren. Dit stukje code kan afhangen van een aantal parameters. Die parameters vul je nog niet in bij het definiëren van de functie, maar pas bij het oproepen ervan. Dat is gelijkaardig aan wiskunde of fysica, waar je eerst symbolisch een formule uitwerkt en daarna pas de getallen invult.
Functies maken je code leesbaar en overzichtelijk. Dat is erg prettig wanneer je met meerdere personen samenwerkt aan dezelfde code. Het is daarom ook aangewezen om de naam voor de functie veelzeggend te kiezen.
Wanneer je een formule als een functie implementeert, kan je buur dezelfde formule gebruiken zonder die te kennen: die moet gewoon de functie oproepen. Denk bijvoorbeeld aan de celsius
functie die graden Fahrenheit omzet in graden Celsius. Vaak worden functies verzameld in modules.