In dit hoofdstuk gaan we leren om berekeningen te maken in je programma. Dit is het "verwerkings"-gedeelte. Je kent ondertussen de invoer en uitvoer al...



Belangrijk om te onthouden uit het vorige hoofdstuk is dat er een verschil bestaat tussen woorden, gehele getallen en decimale getallen:

De operatoren

Een operator is een symbool dat de wiskundige bewerking aanduidt. Hieronder staan enkele veel voorkomende operatoren met een voorbeeld erbij:



* de restdeling is het gehele getal dat overblijft na een deling van de twee getallen zonder een kommagetal uit te komen.
Bv: als je 7 deelt door 3 is 6 het dichtstbijzijnde gehele getal (2x3). Er blijft dan 1 over als rest.

** De vierkantswortel wordt berekend door het omgekeerde te doen van een macht: een cijfer tot de macht 0.5 is hetzelfde als de vierkantswortel te nemen.
Een cijfer tot de macht 1/3 (of 0.3333) is hetzelfde als de derdewortel enz...
Later in de cursus leer je een andere methode (= sqrt)


De opdracht

Er staat onderaan bij indienen een deel codetaal klaar. Dit zijn je 5 variabelen met bijhorende waarde. Aan jou nu om daar enkele berekeningen mee te laten maken.

Je kan deze bewerkingen rechtstreeks in je print-commando geven. Vb: print (getal1 + getal5) of print (getal1 * 2)

Programma:

Variabelen:

getal1 = 10
getal2 = 5
getal3 = 81
getal4 = 2.5
getal5 = -11

De berekeningen, print deze onder elkaar uit in je programma:

som van getal 1 en getal 4
deling van getal 1 en getal 2
getal 2 tot de 4de macht
vierkantswortel van getal 3
vermenigvuldiging van getal 5 en getal 4 
restdeling van getal 3 en getal 2