Voor we van start kunnen gaan, moet eerst de functie print()
worden besproken. We moeten
immers kunnen zien wat het resultaat van een ingevoerde expressie/bewerking is.
In programma’s moet je telkens expliciet aangeven dat je resultaten wilt tonen/afprinten.
Je gebruikt de print()
functie als volgt: je schrijft het woord print
,
gevolgd door ronde haakjes. Tussen de haakjes geef je de inhoud die je wilt laten
zien. In het voorbeeld dat hieronder gegeven wordt, wil je de tekst “Hello world!” laten verschijnen.
Een tekst typ je altijd tussen aanhalingstekens, je mag naar keuze dubbele of enkele aanhalingstekens gebruiken:
print( "Hello, world!" )
Als je deze code laat uitvoeren (doe de test in Spyder), zie je dat de tekst “Hello, world!” wordt getoond.
Ter info: wanneer in een tekst een functie bij naam wordt genoemd, wordt de naam gevolgd door een openings- en sluithaakje.
Je kunt meerdere dingen tegelijkertijd laten zien met een print()
functie. Hiervoor plaats je alles wat je wilt laten zien tussen de haakjes,
gescheiden door komma’s. De print()
functie laat dan al die items zien met spaties ertussen. Bijvoorbeeld:
print( "Ik", "heb", "twee", "appels", "en", "een", "banaan" )
In bovenstaand voorbeeld worden spaties na elke komma ingevoerd. Deze zijn overbodig.
print("Ik","heb","twee","appels","en","een","banaan")
is precies hetzelfde als het commando ervoor. De spaties worden dus enkel toegepast om de leesbaarheid van het programma te vergroten. Het is de gewoonte bij programmeurs om bij functies nooit een spatie te typen net na het openingshaakje.
Bij getallen hoef je geen dubbele aanhalingstekens te plaatsen.
In een print()
functie kan je tekst en getallen door elkaar gebruiken.
print( "Ik", "heb", 2, "appels", "en", 1, "banaan" )
Uiteraard hoef je niet elk woord te scheiden door een komma, maar kan je ook een volledige of een deel van een zin tussen aanhalingstekens plaatsen.