Datastructuren kan je nesten. Dat wil zeggen dat de elementen van een datastructuur ook zelf datastructuren kunnen zijn.
Voor sommige toepassingen is het nodig om met zo’n geneste structuur te werken.
👀 Voorbeeld - Bezoek aan de tandarts
Theofiel houdt bij op welke datum hij naar de tandarts gaat, en heeft intussen een heel overzicht van zijn tandartsbezoeken. Hij besluit zijn overzicht digitaal op te slaan en gebruikt hiervoor een datastructuur, waarbij elke datum wordt voorgesteld door een tupel.
data = [(4,6,21),(11,2,22),(18,4,22),(21,2,23),(16,8,23)]
🧠Denkoefening - Welke data?
Kan je achterhalen op welke data Theofiel naar de tandarts ging?
👀 Voorbeeld - Matrices
Om matrices op te slaan gebruiken we een geneste datastructuur. Bijvoorbeeld, de matrix
slaan we op als volgt:
matrix = [ [1, 2, 3], [4, 5, 6], [7, 8, 9] ]
💻 Programmeeroefening - Vind de datastructuur
Welke (geneste) tupel is hier opgeslagen? De datastructuur start in cel 46.
Print in de editor hieronder de geneste tupel in kwestie.