Bij het kaartspel éénentwintigen heb je als bank weinig vrijheid: je moet
stoppen als je 17 of meer hebt. Je hebt wel de vrijheid om een aas voor 1
of 11 te laten tellen. We kunnen je niet het echte gedrag van de bank laten
implementeren. Nadat je stopt, zouden we je geen kaarten meer mogen
aanbieden. Maar wij doen het als volgt: de invoer bevat een rij kaarten die
langer is dan nodig, en jij, als bank, bepaalt na de hoeveelste kaart je moet
stoppen, en hoeveel punten je dan hebt. Dat aantal punten moet 17 of meer
zijn, en mag hoger zijn dan 21: dan is de bank kapot. De bank mag pas een
aas voor 1 laten tellen als 11 de bank kapot zou maken. De boer, dame en
heer zijn elk 10 waard.
De kaarten worden gegeven door het getal dat erop staat, 1 . . . 10, of door de
letter H, D, B van Heer, Dame, Boer. Bijvoorbeeld, als de volgende kaarten
gedeeld worden:
1 2 3 4 1 6 7 8 9 10
dan moet de bank stoppen na de vierde kaart en haalt de bank 20, zelfs als
zou een extra kaart 21 opleveren. Bij
1 2 3 6 4 5 7 8 9 10
heeft de bank na de vierde kaart 11+2+3+6 = 22 en is kapot. Maar nu mag
de bank de aas voor 1 laten tellen. Dan heeft de bank slechts 12 en kan nog
2 kaarten bijnemen: de bank stopt na de zesde kaart en behaalt 21. Bij
2 3 4 5 9 1 1 1 1 1
stopt de bank na de vijfde kaart met 23.
Invoer
Op de eerste regel staat een positief geheel getal dat het aantal testgevallen
aangeeft. Per testgeval volgt één regel met een aantal getallen van 1 tot 10
en de letters H, D, B. Die getallen en letters zijn gescheiden door één spatie.
Wij garanderen dat er genoeg getallen en beeldjes zijn om de bank te
verplichten te stoppen. Maar let op: ook de getallen/beeldjes op een lijn na
de positie waar de bank moet stoppen, moet je inlezen of op een andere
manier overslaan.
Voorbeeldinvoer:
4
1 2 3 4 1 6 7 8
1 2 3 6 4 5 7 8 9 10
2 3 4 5 9 1 1 1 1
H B 1 2
Uitvoer
Per testgeval voer je één regel uit. Elke regel moet voorafgegaan worden
met de index van het overeenkomstige testgeval gevolgd door één enkele
spatie. Het eerste testgeval heeft index 1.
Voor elk testgeval druk je twee getallen af: het aantal kaarten dat de bank
mag aannemen, en de waarde die deze kaarten vertegenwoordigt. Scheid
ook die getallen met één enkele spatie.
voorbeelduitvoer:
1 4 20
2 6 21
3 5 23
4 2 20