Een reeks woorden vormt een woordketting indien alle woorden uit de reeks even lang zijn en twee opeenvolgende woorden uit de reeks telkens één letter van elkaar verschillen. De volgorde van de letters is daarbij belangrijk, in die zin dat op elke positie van de twee woorden telkens eenzelfde letter moet voorkomen, behalve op één enkele positie waar er een verschillende letter moet staan. Indien alle opeenvolgende woorden uit een woordenreeks telkens één letter van elkaar verschillen, los van de volgorde waarin de letters in elke twee opeenvolgende woorden voorkomen, dan noemt men dit een semi-woordketting. Merk op dat een woordketting dus ook een semi-woordketting is, maar niet omgekeerd.
De eerste regel van de invoer bevat een getal $$n \in \mathbb{N}$$. Daarna volgen $$n$$ woorden die enkel bestaan uit hoofdletters en die elk op een afzonderlijke regel staan.
Indien de reeks woorden een woordketting vormt, schrijf je de term woordketting naar de uitvoer. Indien de woordenreeks geen woordketting is, maar wel een semi-woordketting, schrijf je de term semi-woordketting naar de uitvoer. Anders schrijf je de term geen woordketting naar de uitvoer.
Invoer:
20
KOLDER
HOLDER
HELDER
HERDER
VERDER
VERVER
VERSER
VELSER
VELTER
VESTER
TESTER
OESTER
MESTER
HESTER
LESTER
PESTER
BESTER
KESTER
KENTER
KETTER
Uitvoer:
woordketting
Invoer:
18
GEOGRAAF
ROGGEAAR
OVERGAAG
OVERGAAN
AANVOEGT
TOVENAAR
VETERAAN
RELEVANT
AFVRETEN
AFVOEREN
AFROEPEN
AFPOEIER
AFROEIDE
AFVOERDE
VERTOEFD
DRIEVOET
VERMOEID
OVERHEMD
Uitvoer:
semi-woordketting