
Stel je voor: je hebt een machine waar je iets instopt (invoer), en er komt iets anders uit (uitvoer). In programmeren noemen we zo’n machine een functie. Je geeft de functie een stukje informatie, en de functie doet er iets mee en geeft je een antwoord terug.
In de wiskunde ken je misschien al functies, zoals f(x) = x + 2. Je stopt een getal in, en krijgt een ander getal terug. In Python kun je met functies veel meer doen dan alleen rekenen: je mag tekst, getallen, of zelfs andere functies als invoer geven!
Een functie in Python maak je zo:
def NaamVanDeFunctie(invoer):
# Hier komt de code die iets doet met de invoer
return uitvoer
def betekent dat je een functie gaat maken, dit komt van een functie definiëren.invoer is het stukje informatie dat je aan de functie geeft (zoals een getal of tekst). Je kan ook een functie maken die helemaal geen invoer nodig heeft, je laat dit dan gewoon leeg.return geeft het antwoord terug aan jou. Je kiest hier zelf welke waarde je teruggeeft.Functies zijn dus superkrachtige hulpmiddelen in programmeren!
Bekijk de functie die hieronder gemaakt is:
def VoorbeeldFunctie(x):
y = x + 5
return y
Je kan de functie nu gebruiken door de naam te typen en de gewenste invoer tussen haakjes te zetten. Bijvoorbeeld: 8 terug (want 3 + 5 = 8).
Maak een functie genaamd 5 optelt bij de invoer en het resultaat als uitvoer geeft.
Je hoeft hier dus alleen de tweede regel aan te passen, de rest laat je staan zoals het is.