Om in Python met getallen te rekenen, gebruik je veelal de volgende twee gegevenstypes:

Werkwijze

De input()-functie vraagt steeds een stukje tekst (string) aan de gebruiker van je programma. Wil je een getal opvragen, dan moet je deze werkwijze volgen:

vraag een getal → lees de invoer in als een string → zet de string om naar een getal → doe een berekening

Van string naar int of float

Om een string om te zetten naar een getal, gebruik je de volgende functies:

  • int(): zet een geheel getal in een string om naar een integer.
  • float(): zet een kommagetal in een string om naar een float.

Een aantal voorbeelden:

Je kan ook een waarde van een variabele omzetten naar een getal:

invoer = "5"

# omzetten naar een geheel getal
aantal = int(invoer)

# omzetten naar een kommagetal
afstand = float(invoer)

De functies int() en float() werken alleen maar als de string of variabele respectievelijk een geheel getal of kommagetal bevat. De volgende functieoproepen geven in Python een foutmelding: int("a12"), int("3.0") en float("6,14").

Getallen inlezen

Vraag je een integer op aan de gebruiker van je programma, dan moet je de ingelezen string omzetten naar een integer. Een voorbeeld:

aantal = input("Geef het aantal gele kaarten op: ")
aantal = int(aantal)

Je kan deze twee regels code verkort schrijven:

aantal = int(input("Geef het aantal gele kaarten op: "))

Het inlezen van een float doe je op een gelijkaardige manier:

afstand = float(input("Geef de afstand naar de school op: "))