Een DNA-code bestaat uit een opeeenvolging van basen voorgesteld door de 4 letters 'A', 'T', 'G' en 'C'.
Schrijf een programma die vraagt hoeveel basen ingelezen worden. Vervolgens worden één of meerdere basen één voor één ingelezen met een for-lus. Jouw programma bepaalt welke van de 4 basen voorkomen in de DNA-keting.
3
T
T
T
De DNA-keting bevat 1 soort base: T
8
A
C
A
C
A
C
A
C
De DNA-keting bevat 2 verschillende soorten basen: A C
Let op, op het einde van de uitvoer staat een spatie